Wat open source software
onderscheidt van andere software is in de kern een juridische kwestie:
de licentie is anders. Tegelijkertijd is er meer aan de hand. Open
source is een cultuur, geen korte hype, maar blijft zich ontwikkelen,
open source heeft een eigen manier van innovatie, een filosofie, een
ethiek, volgelingen. Hoe ontstaat zoiets?
Voor economische groei - en laten we dat even definiëren als een
toename van de productie en consumptie van alles wat onze behoeften
bevredigt - zijn met name regels rond eigendom belangrijk. De regels
dat eigendom beschermd wordt en contracten gehandhaafd, liggen ten
grondslag aan onze kapitalistische samenleving. Die regels veranderen,
als de markt dat afdwingt, als de overheid het besluit, of doordat een
slimmerik zelf de eigendomsregels verandert. De boekdrukkunst maakte
het reëel om de eigendomsregels te veranderen en je een recht op
reproductie voor te behouden bij de verkoop van een boek. Bovendien had
je daar een belang bij; je kon het boek nog eens verkopen. Voor de
boekdrukkunst kon die voorwaarde ook wel stellen, maar dan moest je wel
eerst het boek opnieuw schrijven. En dat is toch anders. De regels
veranderen als nieuwe mogelijkheden nieuwe belangen mogelijk maken.
De licentie is niet het enige verschil tussen open source software en
andere software, maar wel het begin van de meeste verschillen. Een
licentie is een set van regels waaraan je je moet houden als je de
software gebruikt. Sommige regels maken het rationeel het één te doen,
andere regels maken het aantrekkelijk iets anders te doen. Zo werd het
voor studenten in Silicon Valley aantrekkelijk om een bedrijf te
beginnen na hun studie vanaf het moment dat het eigendom van software
die ze tijdens de studie maakten niet meer aan de universiteit toeviel,
maar aan de student zelf.
De belangrijkste open source licentie - de General Public Licence (GPL)
- is ook een set van regels rond eigendom, die een manier van handelen
rationeel maakt. De GPL is ontstaan in de jaren '80 toen de eerste
besturingssystemen opkwamen waarvoor je een geheimhoudingsverklaring
moest tekenen. Dit was de aanleiding voor het GNU's not Unix (GNU)
project. Het GNU project streefde ernaar een compleet vrij
besturingssysteem te maken met alles wat een mens nodig heeft. Hiervoor
was een licentie nodig die zou voorkomen dat de softwarecode alsnog zou
worden gepatenteerd, of anderszins geclaimd waardoor de software niet
meer voor iedereen beschikbaar zou zijn. Hiervoor werd het auteursrecht
(in de VS copyright) gebruikt om precies het tegenovergestelde te doen
dan waarvoor het bedoeld was: het auteursrecht claimen en daarna
iedereen het recht geven om de software te gebruiken, te kopiëren, te
veranderen en veranderde versies te verspreiden, maar niet om zelf
restricties op te leggen aan anderen.
De mensen uit het GNU project - waaruit Linux voortkwam - hebben een
zelfversterkend mechanisme in gang gezet. Ze hebben een hoeveelheid
software gemaakt die iedereen mocht gebruiken. En mensen wilden die
software gebruiken, want ze konden het zo krijgen. Zo werd het
aantrekkelijk om voor dat platform software te ontwikkelen: je
gebruikte het immers zelf. Maar het werd ook aantrekkelijk om een
bijdrage te leveren aan andere software, want je hoeft niet het hele
programma zelf te gaan schrijven, alleen het stuk dat je wilt toevoegen
of verbeteren. Dat schiet op en is een stuk leuker. En als je wilt kun
je het zelfs verkopen. Aan die mensen die geen broncode willen, maar
werkende, geïnstalleerde software.
De hoeveelheid open source software en de hoeveelheid gebruikers is
geëxplodeerd zoals de fysieke economie een take-off beleefde na de
uitvinding van de stoommachine. Er ontstond een cultuur die past bij
datgene wat door iedereen gedeeld word. Zoals Sushi en haringhappen
horen bij de Japanse en Nederlandse cultuur omdat we aan zee wonen past
de Hacker Ethic bij de dynamiek van de open source revolutie. In The Hacker Ethic van Himanen, Torvalds en Castells
wordt de cultuur en de dynamiek van de open source samenleving
beschreven. De hacker (liefhebber) beleeft een intrinsiek plezier aan
het programmeren. Hij is enthousiast en ontdekt een wereld door speels
exploreren. Hij wordt beloond als het werkt. Hij krijgt waardering en
erkenning als hij anderen helpt en komt zelf weer verder als zijn
antwoorden weer aangevuld worden. Voor het meest excentrieke probleem
wordt wel een klein stukje software ontwikkeld dat een plaats krijgt in
het grotere systeem.
Het wonder van deze dynamiek beschrijft Raymond in The Cathedral and the Bazaar.
Hoe kan het dat een besturingssysteem van wereldklasse zoals Linux als
een soort magie kan ontstaan uit het samenkomen van het werk dat
duizenden ontwikkelaars overal ter wereld naast hun eigenlijke werk
doen? Eindeloos veel mensen babbelen in de Bazaar, iedereen heeft een
andere agenda, en toch komt het goed. Dat komt omdat er geen
kathedralen worden gebouwd - enorme programma's die centrale
coördinatie en planning vragen, maar kleine programmaatjes die kunnen
samenwerken.
Vanuit de gevestigde belangen groeit ook de weerstand tegen open
source. Steve Ballmer van Microsoft noemde open source al 'een kanker
die uit onze samenleving gesneden moet worden'. Onder druk van de
amusementsindustrie, Disney, Sony, is in de VS al een buitengewoon
strenge copyrightwetgeving aangenomen. In Nederland gebeurt dit nu,
geïnitieerd vanuit Europa. Open source wordt steeds meer een 'beweging'
en de dialoog tussen de wereld van de vrije software en de
eigendomssoftware krijgt het karakter van een politieke strijd. Onder
druk van de gevestigde belangen lijkt de open source beweging ook iets
van de vrolijke zelfverzekerdheid te verliezen. Bepaalde stellingen en
normen krijgen religieuze en dogmatische trekjes: 'Alle software moet
vrij zijn. Op een 'schoon' systeem staat alleen vrije software.'
De bedreigingen door een strenger auteursrecht, triviale
softwarepatenten en dergelijke zijn reëel en vragen om een politieke
strijd. Tegelijkertijd valt wel te betreuren dat daarmee discussie over
open source software al snel het karakter krijgt van voor- en
tegenstanders. Vrij denken over mechanismen waarmee betere oplossingen
ontstaan wordt daardoor bedreigd. Bovendien komen we met dogma's niet
op de punten waar open source (nog) niet helemaal de optimale oplossing
is voor het probleem. (zie: ontwikkeling open source anders bij overheid)