Interactieve beleidsvorming is ‘common practise’
geworden binnen het openbaar bestuur. De rol van de politiek bij
interactief besturen is echter nog onvoldoende uitgekristalliseerd.
Directeur van het Instituut voor Maatschappelijke Innovatie (IMI) Guido
Enthoven beschrijft zes concrete dilemma’s.
Op 1 december 2003 vindt een bijzondere bijeenkomst plaats. Door een adhoc
kamercommissie wordt onderzocht wat er de afgelopen 10 jaar is gebeurd op
het terrein van burgerparticipatie. Tijdens deze openbare bijeenkomst moeten
met name de politieke dilemma's bij interactief beleid aan de orde komen.
Interactieve beleidsvorming is in zekere zin ‘common practise’
geworden binnen het openbaar bestuur. Het wordt lang niet altijd zo genoemd,
maar beleid wordt nauwelijks meer ‘vanachter het bureau’ ontwikkeld.
Rond vrijwel ieder beleids- of planvormingstraject wordt intensief overlegd
met andere overheden, maatschappelijke organisaties, bedrijven, experts
en/of burgers. Dat deze processen regelmatig ruw, ondoordacht, of zelfs
opportunistisch worden ingezet en uitgevoerd, doet daar in beginsel niets
aan af.
De rol van de politiek bij interactief besturen blijkt nog onvoldoende te
zijn uitgekristalliseerd. Op basis van een voorbereidende verkenning voor
de bijeenkomst van 1 december, zijn de volgende dilemma’s gedestilleerd:
Afhankelijk van de aard van het thema, de context en de voorgeschiedenis
zijn er verschillende indicatoren en contra-indicatoren voor een interactieve
aanpak. Zou het wenselijk zijn dat elk nieuw beleidstraject éérst
in de volksvertegenwoordiging besproken wordt, waarbij een bewuste keuze
voor of tegen de inzet van interactieve beleidsvorming wordt gemaakt?
Hoe verhouden actuele ontwikkelingen als horizontalisering, netwerksturing,
de noodzaak van een integrale aanpak en een grotere verantwoordelijkheid
van maatschappelijke organisaties en burgers zich tot de verticale oriëntatie
van de departementen? Wat betekent dit voor de controlerende rol van de
Kamer?
Moet de Kamer gestructureerde dialoogvoering overlaten aan ambtenaren? Of
zelf als volksvertegenwoordiging het initiatief naar zich toe trekken? Zo
ja, welke thema’s of type onderwerpen zouden daarvoor in aanmerking
kunnen komen?
Veel betrokkenen pleiten voor een sterkere procesrol en – controle
– door de volksvertegenwoordiging. Vanuit de gedachte dat het proces
grote invloed heeft op de uitkomsten, ligt het vooraf formuleren van proceseisen
door de Kamer in de rede.
Tegelijkertijd kunnen te strakke kaders en randvoorwaarden een proces echter
gemakkelijk doodslaan. Dergelijke processen zijn vaak doelzoekend, kennen
een open in- en uittredingsregime en krijgen als het goed is een eigen dynamiek.
Hoe te opereren?
De lokale en provinciale bestuurspraktijk laat zien dat volksvertegenwoordigers
verschillend opereren in interactieve processen. Daarbij zijn grofweg de
volgende typologieën te onderscheiden:
1) Faciliterend, technisch voorzitterschap bijeenkomsten
2) Inhoudelijk verdiepend en inbreng waarden
3) Luisterend en responsief
4) Afwezig en afwachtend
Welke rol verdient de voorkeur?
Het komt voor dat de politiek met ‘maatschappelijk voldongen feiten’
uit een interactief onderhandelingsproces wordt geconfronteerd. Andersom
worden regelmatig de resultaten van een maatschappelijke dialoog - met soms
duizenden deelnemers - volledig buiten beschouwing gelaten. Participanten
bij interactieve processen herkennen zich vaak nauwelijks in de uitkomsten
van het proces. Is het wenselijk om te toetsen op ‘beginselen van
behoorlijke procesvoering’?
Ook verdient het opmaken van de inhoudelijke balans nadere overweging. Zou
een vorm van openbare verantwoording door de volksvertegenwoordiging - bijvoorbeeld
een hoorzitting over de oogst van een interactief proces als onderdeel van
de finale politieke besluitvorming - wenselijk zijn?
De bijeenkomst van 1 december biedt een bijzondere gelegenheid deze dilemma’s
te bespreken.
Guido Enthoven is directeur van het Instituut voor Maatschappelijke Innovatie