Dat het grondwetsreferendum meer vragen dan antwoorden heeft opgeleverd, geeft aan dat de opzet van de volksraadpleging verkeerd is geweest. Nederland heeft aan de noodrem getrokken, maar de redenen blijven troebel. Eén ding is sinds kort wel duidelijk: Nederlanders willen grip op de EU, maar missen de handvatten. Daar ligt een taak voor de binnenlandse politiek.
Democratie is niet iets wat je van bovenaf op kunt leggen, zo hebben de Irakezen al laten zien. Het is een houding die door het volk zelf afgedwongen en gestaag vormgegeven moet worden. De fluwelen revolutie waarmee Oost-Europeanen zich hebben bevrijd van hun dictators, is daar een schoolvoorbeeld van. Die voorzichtigheid moet ook betracht worden als er gesleuteld wordt aan het democratisch bestel, bijvoorbeeld als je als parlement besluit eens te gaan experimenteren met een referendum.
Een referendum is in wezen niets meer dan het voorleggen van een stelling waar kiesgerechtigden ‘ja’, ‘blanco’ of ‘nee’ op kunnen antwoorden. De stelling zal zich dan ook moeten concentreren rondom een tastbaar thema. Bovendien, zo is ook een gouden regel bij peilingen, moet de vraagstelling ondubbelzinnig zijn. “Ik vind Peter R. de Vries een aanwinst voor de politiek”, de stelling waar genoemde zijn politieke lot aan verbond, is daar een slecht voorbeeld van. Je kon bijvoorbeeld vinden dat hij aan de verkiezingen mee moest doen, maar op hem stemmen een brug te ver vinden. Die dubbelzinnigheid was voor Maurice de Hond reden om de peiling niet voor De Vries uit te voeren. De misdaadverslaggever wendde zich vervolgens tot een ander bureau en haalde zijn eigen drempel niet.
Terug naar het experiment van het parlement. Ongeveer een jaar geleden werd, strikt genomen, het eerste landelijke referendum in Nederland ooit gehouden. Met als onderwerp niet iets tastbaars als een Betuwelijn, verhoging van de maximum snelheid of deelname aan een oorlog, maar een 350 pagina’s tellend juridisch boekwerk bestaande uit 448 artikelen. Een samenraapsel van verdragen dat al jaren van kracht is; waaronder het Verdrag van Maastricht dat leidde tot de steeds ingrijpender Europese Unie, het Verdrag van Amsterdam waarin Nederland nog meer macht aan Brussel afstond en het stabiliteitspact dat beslist hoeveel geld in Nederland aan zaken als zorg, onderwijs en sociale uitkeringen uitgegeven mag worden.
Kortom, geen zaak die zich leent voor een referendum: het onderwerp bleek niet te behappen, een ‘nee’-stem leidde niet tot verwerping van de inhoud en het ging om wetten- en regels waarover de bevolking nooit eerder geraadpleegd is. Daarbij maakte de regering de fout zelf op ‘ja’-campagne te gaan, waardoor ze zichzelf mede tot onderwerp van het referendum maakte. Dat laatste deed ze dermate onhandig, dat de regeringsbemoeienis uitgelegd werd als manipulatie en voorpagina na voorpagina haalde.
Ook bleef het debat steken in holle retoriek. SP-leider Marijnissen waarschuwde voor een “Europese superstaat”, minister Brinkhorst meldde dat bij een ‘nee’ het “licht in Europa uit zal gaan” en de VVD verdedigde de grondwet als vredesakkoord met een verwijzing naar de Holocaust. Het referendum werd nog troebeler doordat de scepsis werd gevoed door de stagnerende economie, het impopulaire kabinetsbeleid, de immigratieproblematiek en de Euro. In dit onstuimige politieke klimaat moest de bevolking antwoorden op de vraag of zij “voor of tegen instemming door Nederland met het verdrag tot vaststelling van een grondwet voor Europa” is. 38,4 procent stemde voor en 61,6 tegen: geen verrassing.
Nog geen dag na het tellen der stemmen kondigde premier Balkenende een ‘Brede Maatschappelijke Discussie’ (BMD) aan. Een mooi gebaar natuurlijk, maar in wezen erkende hij hiermee dat de politiek jarenlang de burger links heeft laten liggen in de Europese besluitvorming. Dat valt niet terug te draaien, danwel recht te zetten met een referendum. Een democratie is niet op te lappen met méér democratie. Zo blijkt ook in Californië: de meest direct-democratische staat, die al sinds 1911 een wettelijke basis voor correctieve referenda heeft. Het is daar continu campagnetijd, om het half jaar weten de rijkere belangengroepen een referendum te organiseren.
Ook zijn recall-verkiezingen een geëigend instrument in de Amerikaanse staat, waardoor kiezers tussentijds hun gekozenen naar huis kunnen sturen. De vertrouwenskwestie speelt geen rol meer en evenmin de kwaliteit van het openbaar bestuur. Californië is verworden tot een danoontjes-democratie: kiezers gedragen zich als verwende kinderen zonder verantwoordelijkheid. Ze stemmen voor betere wegen en tegelijkertijd voor lagere belastingen: het gaat niet meer om visie, lange termijnbeleid of doorgerekende partijprogramma’s, maar om politieke snacks die met referenda uit de muur getrokken kunnen worden. In deze grillige werkelijkheid houdt geen begroting stand en is de staatsschuld opgelopen tot de op één na hoogste van Amerika; het chaotische bestuur kan geen belang meer afwegen en bungelt aan een elastiek van populisme. Het is de staat waar een filmacteur, zonder enige bestuurlijke ervaring, verkozen werd tot gouverneur.
Wil een democratie legitiem en kwalitatief goed kunnen functioneren, dan zal er juist geïnvesteerd moeten worden in interactief beleid. De bestuurskundige Maarten Hajer bedacht (1) daar in oktober 2000 een keurmerk voor, dat gebaseerd is op drie criteria: inclusiviteit, openbaarheid en wederkerigheid. Zodra de burger geraakt wordt door het beleid, zou hij toegang moeten krijgen tot het beleidsproces. De overheid moet er dan rekening mee houden dat de burger geen politieke professional is, maar een mens met een belang. Aan hem zal dus uitgelegd moeten worden dat, bijvoorbeeld, het beter bereikbaar maken van zijn stad, wellicht ten koste moet gaan van het natuurgebied waar hij zo graag in wandelt. De uitkomsten van de discussies tussen overheid, marktpartijen, belangengroepen en individuele burgers kunnen vervolgens meegenomen worden in het beleid.
Hier is natuurlijk sprake van een zekere mate van vrijblijvendheid, maar het dwingt bestuurders wel rekening te houden met haar representatieve rol. De overheid die zich aan het keurmerk van Hajer houdt, zal merken dat het zoeken naar draagvlak, organiseren van actieve openbaarheid en het verkennen van drempels de uitvoerbaarheid van beleid ten goede komt. Issues waar grote verdeeldheid over bestaat, kunnen hier in het uiterste geval onderwerp van een referendum worden. Een volksraadpleging waarbij de vragen gebaseerd zijn op de uitkomsten van de discussie. De kracht van het referendum is dan niet meer de keuze aan het eind, maar het debat dat eraan vooraf gaat.
In lijn van deze gedachte is een referendum over een Europese Grondwet uit den boze. Het Nederlandse ‘nee’ heeft geen betekenis gekregen. De motieven zijn onduidelijk, omdat ze niet teruggevoerd kunnen worden op tastbare issues. Is het een ‘nee’ tegen de Euro, tegen uitbreiding of tegen arbeidsmigratie? Of is men bang voor verlies van nationale identiteit? Allemaal vragen waarop het referendum geen antwoord gaf. Na de uitslagen stonden binnenlandse en buitenlandse kranten daarom vol van speculaties. Journalisten sprokkelden quotes van willekeurige burgers bij elkaar om hun op drijfzand gebaseerde analyses te duiden.
Om deze troebelheid enigszins weg te nemen besloot het ministerie van Buitenlandse Zaken een regeringsenquête op Nederlandineuropa.nl te houden. De uitkomsten (2) hiervan laten zien dat Nederlanders positief zijn over hun lidmaatschap (65 procent) en economische samenwerking (59 procent), maar sceptisch zijn over uitbreiding, arbeidsmigratie en Europese inmenging in de nationale politiek. Zij zien toekomst in Europa, mits die in hun eigen handen ligt. Volgens (3) Buitenhof-columnist Ronald Plasterk dient verdere democratisering van Europa daarom in de eerste plaats nationaal plaats te vinden. Dat kan, zo stelt hij, door de oude dubbelmandaten te herstellen, waarbij Eerste- en Tweede Kamerleden het stemgedrag bepalen van hun Europese collega’s. Ook zou de minister van Buitenlandse Zaken de Nederlandse inbreng in de Europese Raad van Ministers van te voren moeten verantwoorden aan de Kamer. De Denen en Engelsen kennen zo’n onderhandelingsmandaat, weet Plasterk.
Rest de vraag of er nog wat komt van die beloofde ‘Brede Maatschappelijke Discussie’. Buitenlandse Zaken heeft in september 2005 onderzocht of daar behoefte aan is en de reacties (4) verwerkt in het rapport ‘Kom naar de Camping! Tijd voor een Reality Check’. De ondervraagden voelden er weinig voor, maar verlangden juist een andere houding van de regering. Een greep uit de reacties, die het algemene sentiment vertegenwoordigt, levert het volgende op:
“Die discussie is elke dag bezig, alleen horen ze het niet. Ze zitten in een grote glazen kooi.”
“Kom maar naar de camping. Daar hoor je ze discussiëren.”
“Die discussie voeren wij elke dag bij de bushalte.”
“Kijk eerst eens in je eigen achtertuin (Nederland) en dan over grenzen.”
Wil de regering Nederlanders warm maken voor Europa, dan zal ze dus haar peilen moeten richten op empowerment van het binnenlandse democratische proces. Niet zozeer door referenda, maar door het herstellen van dubbelmandaten en door burgers in een vroeg stadium te betrekken bij Europese besluitvorming. De verlammende werking die Nederland nu heeft op Europa, gaat zich immers meer en meer tegen ons keren. Zo zei de nieuwe Italiaanse premier Romano Prodi dat hij een Europese kopgroep wil vormen zonder Nederland. Hoewel Prodi later ontkende dat hij het zo bedoeld had, moeten we – als zulke geluiden de kop op steken – er serieus rekening mee houden dat Europa ook ‘nee’ tegen Nederland kan zeggen. Getuige de grote steun van Nederlanders voor het lidmaatschap, kan dat nooit de bedoeling zijn geweest van de ‘nee’-stemmers.
Bronnen:
- Hajer, M. 'Democratie in deliberatie of hoe de politiek aan een nieuw leven begint'; De Groene / De Balie (reeks: 'Renaissance van de politiek'), 31 oktober 2000
- 'Nederlandineuropa.nl - Eindrapport'; Anker Solutions i.o.v. ministerie van Buitenlandse Zaken, 19 mei 2006
- Plasterk, R. 'Een democratisch Europa', Buitenhof, 14 mei 2006
- 'Kom naar de camping! Tijd voor een reality check', Anker Solutions i.o.v. ministerie van Buitenlandse Zaken, 9 september 2005